God heeft bij het voltooien van Zijn Scheppingswerk aangegeven dat het niet goed is dat de mens alleen is. We mogen leven in verbondenheid met andere mensen én met Hem. Hij wil graag met Zijn Geest in ons wonen. Zijn verlangen is ook dat wij samen met elkaar de feesten vieren. God wil graag dat wij één zijn en in al onze verscheidenheid een samenhang vormen. In de zeven brieven in Openbaring 2 en 3 spreekt Hij de gehele gemeente aan, maar ook losse individuen. Iedere Christen is een levende steen. Niet een steen die zomaar ergens los ligt maar een levende steen die in samenhang met anderen een geestelijke tempel vormt. Ieder mens is een deel van een veel groter geheel.
In de Bijbel zie ik dat God zowel het gemeenschappelijke als het persoonlijke op het oog heeft. Jezus wil herder zijn over een kudde van honderd schapen, over de complete gemeente. En tegelijkertijd heeft Hij oog voor het individu. Hij gaat op zoek naar het ene verloren schaap en neemt deze al feestend weer op in de grote kudde van honderd. Hij redt een heel volk én Hij redt individuele mensen.
We mogen onszelf zijn, een vrij mens, maar tegelijkertijd volledig deel zijn van een gemeenschap. Een gemeenschap die ons veiligheid, zekerheid en steun mag geven. Een gemeenschap die ons kan bevestigen, bemoedigen, bijsturen, scherpen, spiegelen. Het individu draagt bij aan de gemeenschap en de gemeenschap aan het individu. Het een kan niet zonder het ander. We hebben een persoonlijke verantwoordelijkheid voor onze plaats en onze bijdrage in de gemeenschap. In de Bergrede, ook wel ‘de grondwet van het Koninkrijk der hemelen’ genoemd, komt het woord ‘ieder’ zeven keer voor.
God roept ons veelvuldig op om oog te hebben voor het belang van de ander, in het bijzonder de zwakkere, de kwetsbare, de kansloze, de mensen aan de rand van de samenleving die het minder goed hebben.
God is een God van relaties, van verbinding. Ik geloof dat we zó met elkaar mogen leven dat we vanuit een innerlijke vrijheid in de relatie mogen staan met de ander. We mogen onszelf zijn in de relatie met de ander. Dat betekent niet dat we van alles maar kunnen doen en laten. Het gaat altijd om vrijheid in de verbondenheid met de ander. Dat wij in die relatie tot ons recht komen én dat tegelijkertijd de ander tot zijn recht mag komen. We mogen recht doen aan elkaar. Dat is de opdracht die we naar onszelf toe en naar de ander toe hebben.
Ik zie dat Jezus continu bezig is om de relatie met de ander te zoeken, dat Hij steeds bezig is om recht te doen aan de ander en om de ander tot zijn recht te laten komen; maar niet ten koste van zichzelf. Ik zie dat Hij zich niet door anderen laat dwingen. Hij doet geen dingen om anderen te plezieren waarbij Hij zichzelf ontrouw is. Hij laat zich zelfs niet sturen door Zijn familie en Zijn discipelen, met wie Hij zo vertrouwd en intens omging.