God kent mij vanaf mijn allerprilste begin. Hij kent tot op de dag van vandaag ten diepste alles wat ik denk, voel, zeg en doe. Hij weet álles van me. Niets is voor hem verborgen.
Soms vind ik dat spannend. Omdat ik gedachten in mij heb die niet goed zijn, omdat ik in mijn handelen dingen doe en gedaan heb waarvan ik liever niet heb dat een ander die weet.
Ik wil leven in relatie met God en leven naar Zijn norm omdat ik er van overtuigd ben dat hierin de diepste waarde en zin van het leven schuilt. Als ik, zoals Kaïn, niet meer leef in de verbondenheid met God, dan leef ik net als Kaïn een doelloos bestaan in het land ‘Nod’ (Nod = dolen, doelloos ronddwalen).
Ik ben me bewust dat ik, gerelateerd aan Zijn norm, dagelijks dingen fout doe. Soms ken ik de fouten, soms zijn ze me onbewust.
Mijn fouten kunnen ten koste gaan van de relaties die ik heb met anderen en hebben invloed op de relatie die ik heb met Hem. De angst of onzekerheid die mijn gemaakte fouten in mij kunnen oproepen maken van mij een soort Adam. Ik wil dit het liefst verbergen. En God roept me: “waar ben je?” Alsof Hij zegt: Ik mis het contact met je, wat is er aan de hand? Dan mag ik dát doen wat Adam ook deed: luisteren naar Zijn stem en tevoorschijn komen. Want wat ik probeer te verbergen wil Hij graag aan het Licht brengen en wat tussen Hem en mij in de weg staat, wat niet is naar Zijn wil en norm, wil Hij wegdoen.
De vraag is nog niet eens zozeer of we fouten maken, tekort schieten naar elkaar toe en naar God, maar hoe je met je fouten omgaat. In de afscheidsrede van Samuel richting het volk zegt hij: “Ook al hebt u gezondigd, u hoeft niet bang te zijn zolang u de HEER maar trouw blijft en hem met heel uw hart toegedaan bent.” [1] Hij is mij genadig. Jezus doet een dringend beroep op ons om in relatie met Hem te blijven.
Als God alles van me weet dan ligt daarin Zijn uitnodiging om alles met Hem te bespreken, zoals Jezus alles heeft geopenbaard. Hij kent me door en door, hij kent mijn strijd en verborgenheden. Dat God álles van me weet: graag. Het opent voor mij de weg naar Hem waardoor ik verder kan groeien. Zijn armen om mij heen zijn er niet om mij te controleren en te domineren maar om me te leiden en beschermen.
[1] 1 Sam. 12:20; vergelijk 2 Kron. 30:18-20