Op de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar; ze hadden de deuren afgesloten, omdat ze bang waren voor de Joden. Jezus kwam in hun midden staan en zei: ‘Ik wens jullie vrede!’
(Joh. 20:19)
Daar zitten ze dan. De groep mannen, die een aantal jaren zo intensief met elkaar heeft opgetrokken en zoveel bijzondere en heftige dingen heeft meegemaakt, lijkt uit elkaar te vallen. Judas heeft de kring verlaten en zich opgehangen, Thomas is in geen velden of wegen te bekennen en Jezus, hun leider, is dood; of misschien toch niet. Er gaan overal geruchten rond dat Hij weer zou leven. Zelf hebben ze Hem niet gezien en de verhalen over dat Hij weer zou leven zijn te bizar om waar te zijn. Verwarring en angst. Dat is wat dit tiental beheerst. Ze hebben zich opgesloten in een kamer, weg van de kwaadwillende buitenwereld. Buiten is het donker en misschien wel weer net zo koud als een paar dagen daarvoor. En dan, ineens, uit het niets, staat Jezus ineens in hun midden. Zonder enige toelichting te geven zegt Hij: “Ik wens jullie vrede”.
Het is koud en donker om je heen. Je ervaart de wereld als onveilig, misschien zelfs als kwaadwillend. Mensen om je heen hebben je verlaten, ze zijn niet meer voor je beschikbaar. Er is niets anders wat je kan doen dan je op te sluiten in je eigen huis. Je doet de deuren van je verwarde en angstig hart stevig op slot en laat niemand meer toe. Je leeft nog wel maar van binnen vereenzaam je steeds meer. Je bent een gevangene van jezelf geworden.
Maar ook al houd jij iedereen buiten en denk je dat niemand bij je binnen kan komen, er is iemand die al jouw barrières overbrugt. Jezus’ zorgzame liefde reikt veel verder dan al jouw angsten en afweer. Hij komt wél binnen. Geen slot houdt Hem tegen. Hij gaat in het midden staan, in het centrum van je leven. Je kan niet om Hem heen. Hij wenst je vrede toe. Het is Zijn gebed voor jou, Zijn verlangen voor jou, Zijn gift aan jou.
Vrede, geliefde broer.
Vrede, geliefde zus.
Vrede, geliefd kind van God.