Wie ben ik in Christus?

De vraag “Wie ben ik?” is volgens mij een vraag die ieder mens in meer of mindere mate bezig kan houden. Velen van ons zijn op zoek naar hun identiteit, naar wie ze zijn als mens in relatie tot de ander. Wie ben ik ten opzichte van de mensen om mij heen? Wie ben ik in relatie tot God? Wat had Hij voor ogen toen Hij me schiep? Het zijn voor mij in ieder geval de vragen die aan de basis liggen van mijn voortdurende zoektocht naar nieuwe antwoorden.

Omstandigheden in het leven zijn aan veranderingen onderhevig. We maken van alles mee. We doorlopen een continu groeiproces. De vragen: Hoe ga ik om met wat er op mijn pad komt? Waar sta ik? Hoe verhoud ik me tot wat er gebeurt? Wie ben ik in deze omstandigheden? kunnen steeds opnieuw gesteld worden wanneer je voor een keuze staat.

Er zit een grote valkuil bij de zoektocht naar je identiteit; voor mij en ik schat in voor velen. Vaak ontlenen we onze identiteit en ons zelfbeeld aan wat we doen, wat we kunnen, waarin we succes hebben en waarin we tekort schieten en voor ons idee falen. We zijn gevoelig voor wat anderen van ons vinden en voor de positie die we innemen op de sociaal-maatschappelijke ladder. Of we voelen ons gesterkt door wat we allemaal hebben. Dat maakt ons heel kwetsbaar. Niets kan veranderlijker zijn dan de verhoudingen die je hebt met mensen om je heen. Niets kan verraderlijker zijn dan de loop van het leven. Door conflicten, door ziekte, door tegenslagen, door onverwachte gebeurtenissen, door dromen of verlangens die niet vervuld worden.
Het leven kan een gevecht worden waarin we steeds zoekende zijn naar wat ‘men’ van ons verwacht, wat de wereld om ons heen van ons vraagt en hoe we daaraan kunnen en soms moeten voldoen. Hoe blijven we staande in de druk van alledag die op ons ligt? Want we willen vooral niet gekwetst, afgewezen of verlaten worden.

Met recht zegt Paulus, dat door ons aan te passen aan hoe de omgeving tegen ons aankijkt, we ‘gelijkvormig worden aan deze wereld’. Hij roept ons op om die manier van ‘denken’, van het kijken naar jezelf en het denken over jezelf, te veranderen. Hij vraagt ons om te leven uit geloof (zie hiervoor Rom. 12:2-3). Als ik vervolgens zie hoe God naar ons kijkt, dan is die veranderlijkheid er niet. Want God is gisteren en vandaag dezelfde (Hebr. 13:8; vgl. Efz. 1:4; Jer. 31:3; Rom. 8:38-39; Joh. 15:9).

Het bijzondere is dat ik kan kiezen. Kijk ik naar mezelf vanuit ‘aards perspectief’ of vanuit Gods perspectief? Vertrouw ik alle regels en normen van deze wereld? Een wereld die vol is van onrecht en hebzucht (Gen. 6:11), waarin het gaat om presteren, beter zijn of meer zijn dan de ander, waarin het gaat om je positie en om je te laten zien, waarin gehuwd zijn en kinderen hebben een bepaalde status lijkt te vertegenwoordigen, waarin winnaars gezien worden en er ‘no time for losers’ is, waarin het eerst gaat om het ‘ik’, om het recht van de fysiek-verbaal-intelligent-financieel-numeriek sterkste? Of neem ik de immens grote liefde van God aan; dat ik Zijn zoon – Zijn dochter ben?

Als ik wil weten wie ik ben, wat mijn identiteit is, dan heeft dat alles te maken met mijn oorsprong. Wat is als het ware mijn ‘bloedband’? Geestelijk gezien kan ik dan op twee manieren kijken. Ben ik uit Adam of ben ik uit Christus? God kan mij zien als ‘uit Adam’; Hij kan mij ook zien als ‘in Christus’. Als Hij mij ziet dan ziet Hij als het ware Christus in mij.

Ik ben een beelddenker en probeer dat op een of andere manier voor me te zien, voor zover dat ‘in Christus zijn’, in een beeld te vatten is. Het is, net zoals de wolk van God neerdaalde op de tempel van de Israëlieten, dat Christus als een soort van wolk mij helemaal omhult (vgl. 1 Kon. 8:10-11). Hij omsluit mijn lichaam, mijn tempel van de Heilige Geest (1 Kor. 6:19). Ik ben zichtbaar voor God, maar wel in de omhullende ‘wolk’ van Jezus. God ziet mij, door Jezus heen. Ben ik ‘in Christus’ dan gaat de hemel open!
Daarvoor is het nodig dat ik me steeds weer opnieuw met Hem verbind. Dat kan door Zijn Geest in mij te laten wonen; door onder andere Bijbel te lezen, door te bidden, door mijn hart en gedachten door Hem te laten vervullen. Dan kan God als het ware ‘Christus in mij zien’, dan ben ik vrij en schatrijk! Dan ben ik ‘in Christus’ en laat ik me als wijnstok voeden door de ‘levenssappen’ die Hij me als rank geeft, waardoor ik kan groeien en vrucht dragen (naar Joh. 15:5)?

Er is in mijn dagelijks leven een continue strijd. Ja, ik ben een kind van God. Daar hoef ik nooit aan te twijfelen. Door geloof ziet God mij ‘in Christus’. Maar ik gedraag me niet altijd als kind van God. Ik heb te strijden tegen de druk en allerlei verleidingen van deze wereld. Ik heb te strijden tegen de begeerten, verlangens en gedragingen die, net zo als in het begin bij Adam, tot zonde leiden (Gal. 5:24). Dat vraagt om een proces van een doorlopende verandering (1 Kor. 15:44-48) om te groeien naar het beeld van Zijn Zoon (Rom. 8:29).

Door het schrijven van dit stuk land ik weer een stukje dieper in het grote geheim van het vieren van het Heilig Avondmaal. Door de beker met Jezus’ bloed aan te nemen krijg ik door geloof een bloedband met Hem; Hij leeft in mij en ik in Hem. Hoe meer ik dat aanneem, hoe meer ik dat geloof; hoe groter de rijkdom die mij gegeven is en waaruit ik kan putten (1 Kor. 1:5).

De vraag wie ik ben in Christus is onlosmakelijk verbonden met mijn geloof in Hem. Om mijn identiteit te verstaan is het nodig om niet alleen naar binnen te kijken maar vooral om naar Boven te kijken.

Wie zijn wij door ons geloof in Christus?
Hieronder staat een greep uit de vele teksten die iets aangeven over wie wij zijn en wat we hebben ontvangen, door ons geloof in Christus.

Ik heb er bewust voor gekozen om alles in de wij-vorm te zetten en niet in de ik-vorm. Natuurlijk wil God met jou en mij een persoonlijke relatie hebben en roept Jezus mensen persoonlijk op om Hem te volgen. Met de wij-vorm wil ik graag benadrukken hoe ontzettend belangrijk het is dat we als christenen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn (Joh. 17:21). Bijzonder vind ik het dat de discipelen die door Jezus geroepen werden niet alléén geroepen werden, maar met meerderen tegelijk. En zo zendt Hij zijn discipelen ook niet alleen op pad, maar minstens twee-bij-twee (Luc. 10:1; vergelijk de tweetallen bij Mat. 10:2-4). Ze gingen nooit alleen op pad.

Zo hoeven jij en ik ook niet alleen op pad te gaan. We hebben elkaar nodig[1]. Eigenlijk is de vraag gerechtvaardigd: Wie zijn wij in Christus?

  • Wij zijn het zout van de aarde (Mat. 5:13).
  • Wij zijn een kind (zoon-dochter) van God, als wij Hem ontvangen en in Zijn naam geloven (Joh. 1:12; Rom. 8:14-15; Efz. 1:4-6; Gal. 3:26-28, 4:6-7; 1 Joh. 3:1; vgl Opb. 21:7).
  • Wij zijn het licht van de wereld (Mat. 5: 14; Efz. 5:8; 1 Tess. 5:5).
  • Wij hebben eeuwig leven (Joh. 3:15, 16, 36; Joh. 6:40, 47, 51; Rom. 6:23; 1 Joh. 5:11-13; vgl Joh. 4:14).
  • Als wij het water drinken dat Jezus ons geeft zullen wij nooit meer dorst krijgen (Joh. 4: 14; Joh. 6:35).
  • Wij zijn een vriend van Jezus Christus (Joh. 15:13-15; vlg Luc. 12:4).
  • Wij zijn uitgekozen om blijvende vrucht te dragen (Joh. 15:16; vlg Rom. 7:4; Kol. 1:10, Gal. 5:22).
  • Aan ons heeft God Zijn geheimen bekend gemaakt (Kol. 1:29)
  • Wij zijn door geloof als rechtvaardigen aangenomen (Rom. 3:24, 5:1, 8:30, 10:4; 10:10, 1 Kor. 1:30, 6:11; 2 Kor. 5:21; Efz. 4:24). God kan zijn ogen niet afhouden van de rechtvaardige (Job 36:7).
  • Door geloof hebben wij en leven wij in vrede (met God) (Joh. 14:27; Rom. 5:1; Filp. 4:7; Kol. 3:15; 1 Petr. 5:14).
  • Wij zijn vrijgemaakt van de wet van de zonde en dood (Joh. 8:36; Rom. 6:18, 22, 8:2; Gal 5:1 NBG).
  • Wij zijn verlost (1 Kor. 1:30).
  • Wij zijn liefdevol uitgekozen om zuiver te zijn (Efz. 1:4)
  • Wij zijn een mede-erfgenaam met Christus en delen met Hem in Zijn erfenis. (Rom. 8:17, Efz. 3:6; Gal. 4:7; Kol. 1:12; 1 Petr. 1:4; vgl. Luc. 15:31).
  • Wij zijn meer dan overwinnaars op alle vormen van tegenspoed en dood (Rom. 8:37; vgl Efz. 6).
  • Wij zijn onafscheidelijk van de liefde van God (Rom. 8:38-39).
  • Wij zijn heilig, geheiligd (1 Kor. 1:2; 1:30, 6,11, Efz. 1:1, 1:4, 4:24; Kol. 3:12).
  • Wij zijn rein, gereinigd (Joh. 15:3; Hand. 15:9; 1 Kor. 6:11; vgl 1 Joh. 1:7; Tit. 2:14).
  • In mijn zwakheid en kwetsbaarheid wordt de kracht van Jezus juist door mij zichtbaar. Dát maakt mij sterk (2 Kor. 12:9-11).
  • Ons lichaam is een tempel, een woonplaats van God, Zijn Heilige Geest (1 Kor. 3:16; 6:19; vgl Efz 2:21-22).
  • Wij hebben genade ontvangen (Joh. 1:16; Hand. 20:24, 32; Rom. 5:17-19; Hebr. 4:16).
  • Wij zijn een levende steen, voor de bouw van een geestelijk tempel in Christus (1 Petr. 2:5).
  • Wij zijn in Christus levend gemaakt (1 Kor. 15:22)
  • Wij zijn (vrij)gekocht en betaald (Rom. 5:17; 1 Kor. 6:19-20, 7:23; Gal. 3:13; 1 Petr. 1:18-19; Tit. 2:14).
  • We hebben in overvloed genade en vrijspraak ontvangen (Rom. 5:17)
  • Wij zijn ontdaan van de invloed van de duivel; deze is door Jezus ontmaskerd, ontwapend en overwonnen (Kol. 2:15)
  • Wij zijn een deel van Christus’ lichaam (1 Kor. 6:15, 12:27; Efz. 3:6; vgl Hebr. 3:14).
  • Wij hebben verlossing / bevrijding (1 Kor. 1:30; Rom. 3:24; Gal. 5:1; Efz. 1:7; Filp. 3:20; Kol. 1:14).
  • Door geloof hebben wij vergeving van de zonde (Mat. 26:28; Luc. 1:77; Hand. 2:38, 3:19; 10:43; Efz. 1:7; Kol. 1:14).
  • Wij zijn vrij van het oordeel (Rom. 8:1-2, 31-34).
  • Wij zijn een nieuwe schepping (2 Kor. 5:17; vgl. Galaten 5:6, 6:15; Efz. 2:10; Efz. 4:24).
  • Wij zijn verzoend met God (Rom. 5:10-11; 11:15; 2 Kor. 5:18-19; Kol. 1:21).
  • Wij zijn één met Christus (1 Kor. 1:9, 1:30, 6:17, 10:16; 2 Kor. 5:17; Gal. 3:27-28; Kol. 2:10).
  • Wij zijn gezegend met talrijke zegeningen (Efz. 1:3) en mogen de zegen van Abraham tot ons laten komen (Gal. 3:14).
  • Wij zijn gezalfd (2 Kor. 1:21).
  • Wij zijn verzegeld met de Heilige Geest (Efz. 1:13).
  • Wij zijn met Jezus uit de dood ​opgewekt​ en ons is een plaats gegeven in de hemelsferen (Efz. 2:6).
  • Wij zijn lid van een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat Gods eigendom is (1 Petr. 2:9-10; vgl Efz. 1:4; Tit. 2:14).
  • Wij zijn een vreemdeling en een bijwoner van deze wereld waarin we slechts tijdelijk leven (1 Petr. 2:11).
  • Wij zijn opnieuw geboren in Christus (Joh. 3:5-7; 1 Petr. 1:3, 23).
  • Wij zijn geschapen om goede werken te doen die God heeft voorbereid (Efz. 2:10).
  • Wij zijn een medewerker van God (2 Kor. 6:1).
  • Dankzij Jezus hebben wij allen door één Geest toegang tot de Vader (Efz. 2: 13, 2:18, 3:12; vgl Rom. 5:2).
  • Wij zijn geen slaaf meer van de zonde; bevrijd van de zonde en dood (Rom. 5:8, 6:6, 6:11-12, 6:18; 8:2).
  • De wet van de Geest brengt ons in ​Christus​ ​Jezus​ leven (Rom. 8:2).
  • Wij zijn huisgenoot van God (Efz. 2:19).
  • Wij hebben ontvangen een Geest van kracht, liefde en bezonnenheid (2 Tim. 1:7).
  • Wij zijn een burger van een rijk in de hemelen (Filip. 3:20 NBG; vgl. Efz. 2:19).
  • Wij kunnen alle dingen aan, wij vermogen alles in Hem, wij zijn tegen alle dingen bestand door Hem die ons kracht geeft (Filip. 4:13).
  • God zal ons voorzien van alles wat wij nodig hebben, in heerlijkheid, door ​Christus​ Jezus. (Filp. 4:19 HSV).
  • Wij zijn door God geliefd (Joh. 14:21; Rom. 8:37; 2 Tess. 2:13; Kol. 3:12).
  • De satan heeft geen vat meer op ons (1 Joh. 5:18).
  • Wij mogen wandelen in Hem, de weg van Jezus volgen (Efz. 2:10; Kol. 2:6).
  • Ons leven is met Christus verborgen in God (Kol. 3:3); het leven ís Christus (Filp. 1:21).
  • Wij zijn door God uitgekozen (Joh. 15:16, 19 NBG; Efz. 1:4; Kol. 3:12; 1 Tess. 1:4).
  • Wij zijn gered (Mat. 10:22, 24:13; Mar. 16:16; Luc. 1:77; Joh. 10:9; Hand. 2:21; Rom. 5:9, 10:10; 2 Tim. 1:9) uit de macht van de duisternis (Kol. 1:13).
  • Wij hebben deel aan Zijn goddelijke natuur (2 Petr. 1:4).
  • Wij zijn in Hem volmaakt geworden (Kol. 2:10 HSV; Hebr. 10:14).
  • Wij zijn bevrijd en mogen in vrijheid leven (Gal. 5:1).
  • Wij zijn door God geroepen (Rom. 1:6-7, 8:28, 8:30, 9:24; 1 Kor. 1:2, 1:9, 1:24, 7:20-24; Efz. 1:18, 4:1; 1 Tess. 5:24; 2 Tim. 1:9; Hebr. 3:1; 1 Petr. 5:10).
  • Door geloof zijn wij allen één (Joh. 17:21; 1 Kor. 10:17, 12:12-13; Gal. 3: 27-28; vgl. 1 Kor. 1:10, 1 Joh. 1:7).
  • Wij zijn geschapen naar Gods beeld, naar Zijn gelijkenis (Gen. 1: 26; vgl Rom. 8:29).
  • Ons leven en ons sterven is niet meer ‘van’ onszelf en we leven niet meer ‘voor’ ons zelf. Wij zijn eigendom van de Heer (Rom. 7:4; 14:7-8; 2 Kor. 5:14-15).
  • Wij mogen leven vanuit Zijn rijkdom (1 Kor. 1:5) en Zijn overvloed (Joh. 10:10; Filp. 4:19).
  • Wij staan in dienst van de gerechtigheid (Rom. 6:13, 18).
  • Wij zijn met Christus gekruisigd (Rom. 6:6; Gal. 2:20), gestorven (Rom. 6:5; Kol. 3:3), begraven (Rom. 6:4) en opgewekt (Rom. 6:4, 6:6; Kol. 3:1). Het oude is voorbij gegaan, we zijn een nieuwe schepping geworden (2 Kor. 5:17; vgl Efz. 4:24) om een nieuw leven te leiden (Rom. 6:5, dat verborgen met Christus is in God (Kol. 3:3)
  • Onze oude mens / natuur is gekruisigd (onze eeuwige positie) en we mogen onze hartstochten en zondige begeerten kruisigen (onze dagelijkse levens) (Gal. 5:24).
  • Wij mogen ons in ons leven laten leiden door de Geest (Rom. 8:4-5, 9; Gal. 5:16; Judas 1:20).
  • Wij waren eens Gods vijanden (Rom. 5:10), heidenen (1 Kor.12:2), in duisternis (Efz. 5:8), zondaren (Rom. 5:8) en slaven van de zonde (Rom. 6:17, 20). Door Jezus’ dood bewijst God zijn liefde voor ons (Rom. 5:8).

Ik ben er stil van …


[1] ‘Twee zijn beter dan één, omdat zij een goede beloning hebben bij het zwoegen. Want, indien zij vallen, dan richt de een de ander weer op; maar wee de éne, die valt zonder dat een metgezel hem opricht (Pred. 4:9-10)